Het eerste semester is halfweg en dat betekent: vakantie. Het betekent ook dat het weer tijd is voor de jaarlijkse Lincoln University Southland tour, een week boerderij-hopping in het meest zuidelijke deel van Nieuw-Zeeland. Southland is naast de overbekende (toch in Nieuw-Zeeland) oesters uit Bluff, en de world's fastest Indian (Invercargill), vooral befaamd voor zijn barre weersomstandigheden. Een gewaarschuwde man / vrouw trekt hier dan ook goed voorbereid naar toe. Rubberen laarzen zijn een must, en 'in het milieu' is het een ongeschreven wet dat elke zichzelf respecterende boer een paar Redbands in de kast, euh schuur, heeft staan. En na een zaterdagse rit naar de plaatselijke Aveve, wij nu dus ook.
Even de rest van de protagonisten aan u voorstellen: de laatstejaars BComAg en BAgSci van Lincoln, de Nieuw-Zeelandse boerenkotters dus. Stuk voor stuk stoere boerenknullen en -meiden, recht van de ouderlijke boerderij geplukt. In totaal gaat het over zo'n 90 studenten maar dat is nogal onoverzichtelijk dus werden twee groepen gevormd die de tour in tegenovergestelde richting afwerkten. De bedrijven die we bezochten hadden een oppervlakte die schommelde tussen de 300 en de 3000 ha. Daar wandel je op een halve dag al niet meer door dus werden we met zijn allen op een aanhangwagen aan de tractor gehangen, of in Jeeps rondgereden.
En dan krijg je vooral veel schapen te zien (al gaat dat misschien niet heel lang meer het geval zijn want overal worden de schapen tegenwoordig voor melkkoeien ingewisseld), en groene weiden, en mooie vergezichten. Maar waar is al die regen en sneeuw waar ze ons voor gewaarschuwd hadden? Mijn botten voelen zich ondergewaardeerd.